Amigurumi’s haken: zeven tips
Amigurumi’s haken: zeven tips

Amigurumi’s haken: zeven tips

Heb je wel eens een amigurumi gehaakt? Voor wie graag wil beginnen en niet weet hoe, of voor wie het al een tijdje doet, maar nog wel wat meer wil leren, hier zeven tips, o.a. over beginnen, meerderen/minderen, eindigen van een onderdeel en wat links naar websites met patronen.

Maar voor we daar naar gaan kijken, wat is eigenlijk een amigurumi? Het woord komt uit Japan, en betekent zoveel als “gebreide/gehaakte knuffel”, oorspronkelijk zag je vooral dieren met in verhouding erg grote hoofden, volgens het ‘kawaii’ principe (= zo schattig mogelijk). Later kwamen er ook mensachtige figuurtjes bij, maar ook bijvoorbeeld fruit of ander eten met gezichtjes.

Gebruik de dunste haaknaald die op je garenwikkel staat aangegeven, of zelfs nog wat dunner als je los haakt, zodat je haakwerk mooi dicht wordt en er geen vulling tussendoor piept.

Tip 1: het begin

Amigurumi patronen beginnen bijna altijd met twee mogelijkheden, haak 2 lossen en begin dan in die eerste lossen je eerste setje (meestal) vasten te haken, of maak een magische lus/ring. Een video over hoe je dat doet vind je HIER. Nu had ik een keer toen ik na langere tijd weer eens een beestje wilde haken, vergeten hoe die ging en even geen internet bij de hand om het op te zoeken. Het enige dat ik nog wist, was dat de ring dicht te trekken moest zijn. En toen probeerde ik de gewone opzetlus verkeerd om te maken, en dat blijkt ook goed te werken. Als je de draad andersom vasthoudt als je je opzetlus maakt, kun je na het haken van 2 lossen (die niet meetellen voor je vasten), je vasten maken in de lus en die dichttrekken door aan het draadeindje te trekken. Dat  is een soort mengvorm tussen beide methoden, die ik nu vaak gebruik.

Tip 2: meerderen

Na dat begin gaat een gehaakt amigurumi patroon verder in spiralen. Daarbij vind ik het handig om de eerste steek van een toer te markeren met een stekenmarkeerder, zo weet ik waar de toer begonnen is, en of ik op het juiste aantal steken uitkom.

Meerderen is niet zo ingewikkeld, je haakt dan twee vasten in een steek.  Het enige om in de gaten te houden is, dat als je bijvoorbeeld met 6 vasten bent begonnen, en steeds op dezelfde plaats meerdert het een zeshoek kan gaan lijken. Voor kleinere onderdelen is dat niet zo erg en verdwijnt de zeshoek zo gauw je stopt met meerderen, maar met name voor grotere onderdelen, zoals hoofden kan het storend zijn. Dan kun je je meerderingen laten verspringen, door eerst de helft van het aantal vasten te haken en dan je meerdering en de toer te eindigen met de laatste helft van je aantal vasten (en dus geen meerdering aan het eind van de toer). Hiermee wordt je begin ronder.

Tip 3: minderen

Toen ik begon met amigurumi’s haakte ik vaak gewoon twee vasten samen, door een lus op te halen door de eerste steek, dan nog een keer door de tweede steek en dan de vaste af te maken door alle lussen. Op zich niks mis mee, maar je ziet dat wel een beetje. Nu kwam ik laatst een andere methode tegen, die zeker bij vasten in een rondje bijna onzichtbaar is. Namelijk dat je insteekt in de voorste lus van de eerste steek, daarna insteekt in de voorste lus van de volgende steek, en dan pas je draad omslaat en de vaste afmaakt zoals je dat altijd doet.

Tip 4: vullen

Ik begin vaak vrij vroeg met vullen, vooral als de onderdelen smaller zijn. Bij beentjes en armpjes heb je vaak weinig steken in je toer, en ik merkte dat het werk dan snel dubbel vouwt, waardoor je snel wat meehaakt van de overkant, zeker met een meer ‘fluffy’ garen. Wanneer je vroeg begint met vullen, krijg je het handje/voetje beter gevuld, en staat je armpje/beentje meer rond, waardoor het haken makkelijker gaat. Ik duw dan wel de vulling een paar toeren naar beneden, zodat er geen witte vezels mee gaan in het haken.

Tip 5: einde van een onderdeel

Omdat je in spiralen haakt, is het einde van een onderdeel (bijvoorbeeld armpjes/beentjes/oortjes) nogal abrupt. Die laatste steek lijkt een toer hoger te zitten dan de eerste van de vorige toer. Dit maak ik rechter door zo’n onderdeel af te sluiten met een halve vaste in de eerste steek van de vorige toer.

Tip 6: gezichtjes

Het karakter van je popje/beestje ontstaat toch vooral door het gezichtje. Bij tekenles op de middelbare school leerde ik pas af om ogen in de bovenste helft van het gezicht te tekenen, en deze regel geldt ook voor amigurumi’s. De ogen komen meestal op de (denkbeeldige) middellijn van het hoofd en de mooiste verdeling ontstaat door die middellijn te verdelen in drie stukken en dan tussen die derde delen de ogen te plaatsen. Voor veel amigurumi’s zijn alleen ogen voldoende. Die kunnen geborduurd zijn, gehaakt, of bestaan uit een veiligheidsoogje, een kraal of een knoop.

Uiteraard kun je hier vanaf wijken voor een speciaal effect. Bij dieren zitten de ogen vaak iets verder uit elkaar bijvoorbeeld. Probeer met een paar kopspelden met een wat grotere kop of prik er een paar donkere knoopjes aan, om het effect te testen van de plaats van je oogjes. Grotere oogjes voor extra schattig kun je ook uittesten met knoopjes in de zelfde maat.

Voor wat extra uitdrukking kun je ook een lange draad met een lange naald vanuit de nek naar het oogje/de plaats voor het oogje trekken en weer terug naar de nek, steek naar het volgende oogje en knoop de draden samen achter in de nek, onder de haren.

Ik merk dat met name kinderen ook graag de rest van het gezichtje willen zien. Een neusje kan door een paar steekjes in dezelfde kleur als het gezichtje over elkaar te maken net onder die denkbeeldige middellijn midden tussen de oogjes, maar net iets lager. Bij dieren is het afhankelijk van het soort dier, bijvoorbeeld voor een paard twee stiksteekjes  in een contrastkleur om de neusgaten aan te geven. Of een geborduurd neusje met platsteken voor bijvoorbeeld een konijn.

Als je een lijntje zou trekken tussen de middelpunten van de ogen, en je zou daarvan een gelijkzijdige driehoek maken naar beneden, dan vind je daar de plaats van de mond bij een mensfiguurtje. Mondje kun je borduren met een v-tje, een open kettingsteekje, of een paar steelsteekjes..

Tip 7: patronen

Hier op Breiclub vind je in de diverse blogjes al wel patronen. En het fijne van zo’n internationale benaming als ‘amigurumi’ is dat je bij een speurtocht op internet niet gehinderd wordt door de taal, je komt patronen in allerlei talen tegen. Een geliefde bron van patronen is voor mij Ravelry, en als je op de link klikt heb ik al een selectie gemaakt van nederlandstalige gratis amigurumi patroontjes. (Voor wie Ravelry niet kent, je kunt je gratis aanmelden en dan krijg je toegang tot oneindig veel patronen voor breien/haken, in alle talen, en super goed te doorzoeken. Je kunt er ook bijhouden wat je maakt en welke materialen je gebruikt.) Veel websites/webwinkels van garens hebben ook gratis patronen op hun site staan, zoals Hobbii, Drops Design, enz. En op Facebook vind je heel veel groepen van ontwerpsters, waar je hun prachtige kooppatronen kunt vinden, maar ook heel wat gratis patroontjes te vinden zijn.

Tot slot:

Niet bang zijn, zoek een patroon waar je verliefd op wordt en probeer het gewoon! Je hebt vast wel een paar restjes garen liggen en met een patroontje van internet erbij heb je niks te verliezen toch? Een uurtje van je tijd misschien, maar de kans is groter dat je het geweldig vindt om je eigen karaktertje onder je handen vandaan te zien komen!

Wat is jouw gouden tip voor het maken van amigurumi’s?

Meer zien van de amigurumi’s die ik maak, of ander handwerk? Kijk op mijn blog: http://handwerktuin.blogspot.com/

Corina van Krieken – van den Hoofdakker

Reactie plaatsen